


Het blootleggen van het fossielenbestand van Gralline-zoogdieren
Gralline is een term die in de paleontologie wordt gebruikt om een groep uitgestorven zoogdieren te beschrijven die leefden tijdens de tijdperken van het Paleoceen en het Eoceen, ongeveer 60-50 miljoen jaar geleden. Deze dieren werden gekenmerkt door hun lange, slanke ledematen en hun vermogen om gemakkelijk door bomen te klimmen en zich voort te bewegen. De naam ‘gralline’ komt van het Griekse woord ‘grallos’, wat ‘klauw’ betekent, en verwijst naar de scherpe klauwen dieren op hun pootjes hadden. Grallines waren waarschijnlijk boombewonend (leefden in bomen) en leken qua gedrag en ecologie op moderne maki's of lori's. Ze werden in veel delen van de wereld aangetroffen, waaronder Noord-Amerika, Europa en Azië. Enkele voorbeelden van grallijne zoogdieren zijn: Purgatorius: een klein, in bomen levend zoogdier met lange ledematen en scherpe klauwen. Pronycticephalus: een groter , meer vleesetende gralline met scherpe tanden en krachtige kaken.
* Grallomyrma: een kleine, insectenetende gralline met lange vingers en tenen.
Grallines zijn belangrijk in de studie van de evolutie van zoogdieren omdat ze inzicht verschaffen in de vroege diversificatie van zoogdieren na het uitsterven van de niet-aviaire dinosaurussen. Ze laten ook zien hoe zoogdieren zich in het vroege Cenozoïcum konden aanpassen aan verschillende omgevingen en ecologische niches.



