


Inzicht in het Zemindar-systeem van grondbezit in koloniaal India
Zemindar was een systeem van grondbezit en het innen van inkomsten dat gangbaar was in delen van het Indiase subcontinent, vooral in Bengalen en andere regio's die onder Brits koloniaal bestuur stonden. Het woord ‘zemindar’ komt van de Perzische woorden ‘zamin’ (wat ‘land’ betekent) en ‘dar’ (wat ‘eigenaar’ betekent). Onder dit systeem werden grote stukken land door de heersende autoriteit aan individuen of families toegekend (meestal de Britse Oost-Indische Compagnie of later de Britse Raj) in ruil voor een vaste jaarlijkse huur, bekend als 'zemindari'. De zemindars waren verantwoordelijk voor het innen van belastingen van de boeren die op hun land werkten, en ze hadden ook het recht om andere inkomsten te innen, zoals tolgelden en vergoedingen. inkomsten genereren en hun controle over de regio consolideren. Het was gebaseerd op het principe van ‘permanente vestiging’, wat inhield dat de grond voor onbepaalde tijd aan de zemindars werd toegekend, op voorwaarde dat zij de overeengekomen huur op tijd betaalden. Het systeem bleef van kracht totdat India in 1947 onafhankelijk werd. Het Zemindar-systeem had zowel positieve als negatieve gevolgen voor de regio. Aan de ene kant hielp het de landbouw en de economische ontwikkeling te bevorderen door een stabiele bron van inkomsten voor de landeigenaren te bieden. Aan de andere kant creëerde het ook een machtige landelite die over aanzienlijke politieke en economische macht beschikte, vaak ten koste van de boeren en andere gemarginaliseerde groepen. Bovendien hield het systeem de sociale ongelijkheid in stand en versterkte het het kastensysteem, aangezien de zemindars gewoonlijk tot de hogere kasten behoorden.



