


De controversiële geschiedenis van Sati: een praktijk van rituele zelfmoord in India
Sati (ook bekend als suttee of sutee) was een praktijk in sommige culturen van India, vooral onder de Rajputs en andere hindoes van hoge kaste, waarbij een weduwe zichzelf op de brandstapel van haar man in brand stak. Deze praktijk werd beschouwd als een vorm van rituele zelfmoord en werd gezien als een manier voor de weduwe om zich in het hiernamaals bij haar overleden echtgenoot te voegen. De praktijk van sati heeft een lange geschiedenis in India, die minstens teruggaat tot de 4e eeuw na Christus. Het kwam vooral voor tijdens de middeleeuwen, toen het voor een weduwe als een teken van respect en toewijding werd beschouwd om zichzelf op te offeren voor haar echtgenoot. De praktijk bleef niet beperkt tot hindoes, maar werd ook beoefend door sommige moslim- en sikh-gemeenschappen. De praktijk van sati werd in 1829 in Brits-Indië verboden en is sindsdien verboden in de meeste landen waar het voorheen werd beoefend. Er zijn echter gevallen geweest waarin vrouwen de afgelopen jaren nog steeds sati probeerden te plegen, vaak als een vorm van protest of als een manier om de aandacht op hun grieven te vestigen. Sati wordt beschouwd als een controversieel en gevoelig onderwerp, en de geschiedenis en betekenis ervan zijn de belangrijkste. onderwerp van voortdurend debat onder wetenschappers en activisten. Sommigen zien het als een symbool van patriarchale onderdrukking en genderongelijkheid, terwijl anderen het zien als een nobele daad van toewijding en loyaliteit. Ongeacht iemands perspectief is het duidelijk dat sati een diepgaande invloed heeft gehad op het sociale en culturele weefsel van India en andere landen waar het werd beoefend.



